Leven, luxe en lijden in een stadspaleis: De Pringsheims




Recensie




Grootburgerschap
Culturele verkenningen rond assimilatie
In het fin de Siècle-Duitsland




Margreet den Buurman, Het paleis in de Arcisstrasse. Thomas Mann en de Pringsheims. Uitgeverij Aspekt 2017. 302 pp. 19,95 €

Onlangs zag ik weer eens een nummer van een familietijdschrift, uitgegeven door een familie voor de familie, waaraan grote zorg besteed wordt. Het boek van Margereet den Buurman over de schoonfamilie van Thomas Mann, de Pringsheims, een opulent rijke geassimileerde joodse familie, waar het conservatieve en het aftasten van de grenzen hand in hand gaan. Vandaag stelt men graag in het licht dat deze rijke families weinig zouden hebben bijgedragen aan de samenleving en de cultuur, aan het welbevinden van mensen. Men vindt ze bij voorkeur grenzeloos geborneerd, maar is dat ook zo?

Het gebouw in de Arcisstrasse in München, waar de familie Pringsheim resideerde is nu een muziekschool, maar dat is het hergebruik van een gebouw dat er door de nazi’s werd neergezet, op de plaats dus waar voordien het paleis van de Pringsheims had gestaan. De vader van Alfred Pringsheim, Rudolf Pringsheim (1821-1906) bezat in Silezië spoorbanen en steenkoolmijnen en bouwde in Berlijn een eigen stadspaleis, waar ook de kinderen van Alfred en Hedwig Dom vaak op vakantie gingen. Ook andere takken van de familie waren in goeden doen, maar zo te zien namen Alfred en ook Hedwig deel aan het proces van assimilatie, vergaten ze liever hun joodse oorsprong, al was dat boter aan de galg in de ogen van de Nazi’s, die zich wellicht uitgedaagd wisten door het maatschappelijke proces van deze families van ondernemers en wetenschappers.

Opmerkelijk is dan ook dat Alfred Pringsheim, die wiskundige was, niet gewoon van Wagner hield, maar diens antisemitisme voor lief nemend een groot bewonderaar was van het oeuvre en de componist. Dat hij onwetendheid zou geweest zijn van de banden tussen Wagner en Houston Stewart Chamberlain, de auteur van een bij uitstek sociaal Darwinistisch werk Die Grundlage des XIX Jahrhunderts, dat voor het antisemitisme een stevige – als dat al mogelijk is – grondslag legde. De vraag is nog altijd waarom en hoe iemand zozeer tot haat tegen leden van een volk kan opgestuwd worden, want wat zouden zij misdoen, zelfs als ze maatschappelijk succesvol bleken, zoals de Pringsheims. Opvallend in deze is dat ook Alfred, behalve een wiskundige ook een meer dan behoorlijk musicus, piano speelde hij, maar ook componist bleek. Net tegen de inbreng van Joodse musici was Wagner gekant, omdat ze de muziek zouden degenereren en het goedduitse ervan ondergraven. Alsof men in de Duitse cultuur niet zeer duidelijk de inbreng van een grote groep aan mensen met diverse achtergronden zag. Waarom vreesde men het verlies aan identiteit, voor 1918?

De dames Pringsheim, zowel de grootmoeder, Hedwig Dohm als haar dochter en Katia Mann, geboren Pringsheim, waren doordrongen van de idee dat vrouwen ook hun eigen weg moeten kunnen gaan en niet onder voogdij van hun man moeten leven. Hedwig Dohm had het niet altijd even gemakkelijk en haar man leek op een bepaald moment zelfs bedreigd door een persoonlijk faillissement. Niettemin was de familie opgenomen in de voornaamste burgerlijke coterieën, waar onder meer Alexander von Humboldt een gast was, zoals ook Franz Liszt. De culturele omgeving zou in München, waar Alfred Pringsheim, zelf ook afkomstig uit Berlijn, zich als hoogleraar vestigde, een eigen dynamiek krijgen, waarbij onder meer mecenaat ten aanzien van kunstschilders vermeld moet worden.

Het huwelijk van Thomas Mann met Katharina Pringsheim, Katia dus, vergde blijkbaar enige inspanning van de auteur, ook al omdat hij niet vanzelfsprekend behoorde tot de kringen waarin zijn aanbedene zich bewoog. Bovendien was het zo dat eenmaal werd besloten tot het huwelijk, dat de familie Mann, zijn moeder in de eerste plaats de indruk kreeg dat zij er geen schoondochter bijkreeg, maar eerder een zoon verloor. De verhouding tussen Thomas Mann en Heinrich werd er dan wel niet echt meer gespannen om, toch kreeg Heinrich de indruk dat zijn jongere broer vooral koos voor de burgerlijke kant van de familie, terwijl Heinrich zich als sociaaldemocraat ontwikkelde en het grootburgerschap niet kon waarderen. Toch bleven de broers wel corresponderen, wat voor ons, in tijden van email en andere berichtenapps wel heel bijzonder moet lijken. In die zijn kan men ook nog moeilijk begrijpen dat in zekere milieus het bijhouden van een dagboek zo fundamenteel aan een behoefte kon beantwoorden. Of de dagboeken werkelijk alleen voor eigen gebruik tot stand kwamen, blijft altijd nog de vraag, zodat de authenticiteit van bepaalde mededelingen altijd nog kritisch bekeken moet worden.

Dat blijkt bijvoorbeeld uit de briefwisseling van Hedwig Pringsheim omtrent haar zoon en ook haar dagboeken zijn bekend. Erik Pringsheim lijkt op de een of andere manier op wat Christian Buddenbrook in Argentinië overkomt. Nu was Argentinië tijdens het fin de siècle een gebied waar veel Duitsers heen trokken, ook al eens mensen die in Europa, Duitsland uit de band sprongen of door de mand vielen. Erik Pringsheim werd wel jurist, maar op een of andere manier slaagde hij er niet in zich aan de toen geldende normen te houden, had hij gokschulden en werd hij uitgedaagd tot een of meer duels. Om de familie-eer niet in het gedrang te brengen werd besloten dat hij naar Argentinië zou vertrekken en ook daar liep het, ondanks dure beloften mis. Hij kreeg bezoek van zijn moeder toen hij al aan de grond zat, kreeg nog een pak geld mee en toch, op de een of andere manier lukte het hem niet. Zijn dood, al dan niet met strychnine bleef omhuld met raadselen ook al omdat de vrouw met wie hij in Argentinië was gehuwd, allerlei verhalen op de wereld losliet, waardoor haar eigen verantwoordelijkheid ook onduidelijk bleef. Dat zij bij terugkeer in Duitsland tot de kring van de Pringsheims zou worden toegelaten is voor de familie geen discussie waard, al houden ze eerst nog wel de schijn op. Maar finaal gaat ze naar Engeland, de roodharige engel dan wel kwelduivel.

Nu viel dat tragische einde van Erik nagenoeg samen met het huwelijk van Katja met Thomas Mann en leek het af en toe wat roet in het eten te gooien. Toch kreeg het jonge echtpaar een hoop geld en een uitzet mee, inclusief het nodige dienstpersoneel omdat vooral Katja op stand zou kunnen verder leven. Met de moeder zijn er heel veel gesprekken, ook met de telefoon, van zodra die ter beschikking komt. Brieven vervolledigen de vaste band tussen moeder en dochter. Toch zou tussen Thomas Mann en schoonvader Alfred Pringsheim de vertrouwensband, zo die er al was door een boek van Thomas op de helling komen te staan. Thomas Mann die al een kritische noot had geplaatst bij het idee van het verworven recht van grootburgers, met name de Buddenbrooks, het verval ener familie. De roman biedt een kritiek van de machteloosheid van mensen om zich in een veranderende wereld, waarbij ze hun erfenis in stand proberen te houden, staande te houden. Mann zag hoe er nieuwe rijken opdaagden, die in de nieuwe industrie, in nieuwe methodes de handgrepen vonden om zich sociaal opwaarts te katapulteren. Behorende tot een familie met een traditie in Lübeck was de vader van Thomas Mann, zoals Thomas Buddenbrook met een buitenstaander getrouwd, de ene met een dame met Braziliaanse roots, de andere met een dochter van een Amsterdamse magnaat die ook nog eens artistiek heel wat mogelijkheden had. Werkelijkheid en verdichting komen bij Mann vaker dicht bij elkaar zonder dat het om zielloos kopiëren van de werkelijkheid zou gaan.

Hoewel Hedwig Pringsheim zelf ook minstens vijf zwangerschappen had, vonden de schoonouders dat Thomas zich tegenover haar nogal onnadenkend gedroeg, door de vele zwangerschappen. Het gevolg was dat Katia er af en toe alleen op uit trok, onder meer om te gaan kuren. Thomas zou tijdens zijn bezoek in Davos de stof opdoen voor een novelle die uiteindelijk uitliep op een roman, de Toverberg. Ook een bezoek aan Venetië krijgt een gevolg in een novelle, Dood in Venetië.  

In Wälsungenblut vertelt Thomas Mann een verhaal over een familie, die een transpositie blijkt van de godenfamilie, met Siegmund en Sieglinde, bij Wagner en in de oude mythologie zijn de Wälsungen de kroost van Wotan die in het Walhalla verblijft en waar ook het bloed dat door de aderen stroomt staat voor meer dan verwantschap en behoren tot een wereld.

Alfred Pringsheim en Hedwig hebben het lastig met de situering van het verhaal, ook al omdat lezers de indruk krijgen met een sleutelroman te maken te hebben. Aan de ene kant is er de liefdesscène op een ijsberenvel tussen broer en zus Siegmund en Sieglinde – beide 19, Sieglinde die zal trouwen   met een protestantse graaf, die veel ouder is, acht dagen later – aan de andere kant is er de slotzin, een Jiddische zin “Beganeft haben wir ihn, der Goij.” (We hebben hem belazerd, de niet-jood). De setting in een Münchener stadspaleis valt de Pringsheim rauw op de maag, maar toen moet het ook voor het publiek ontluisterend geleken hebben, wanneer men de roman niet zelf gelezen heeft. Want met citaten en een korte samenvatting kan men er inderdaad een voor de familie ontluisterend verhaal van maken. De slotsom in 1906 was dat Alfred Pringsheim de uitgeverij Fischer Verlag die het tijdschrift uitgaf waarin de novelle eerst zou verschijnen schadeloosstelde en vervolgens dat de novelle niet zou verschijnen. Pas in 1921 verscheen die wel, ook al omdat er een schaduw- of roofeditie de ronde deed. En na het incestverhaal in de novelle Wälsungblut verwerkte Mann tijdens WO II een middeleeuws verhaal tot een ander incestverhaal, de Uitverkorene, een roman die buiten de tijd viel waarin Mann vooral uit de eigen beleving putte en waar ook de (schoon)familie een cameo kon maken.




De verhouding tussen Alfred Pringsheim en Thomas Mann zou lang gespannen blijven, maar Thomas Mann zou wel helpen om de familie, de oude heer Pringsheim en Hedwig in 1938-39 helpen te vertrekken uit München; uit hun stadspaleis waren ze al in 1933 gezet en alle luxe die ze gewend waren, werd hen ontnomen. Het paleis werd afgebroken en er werd de Führerbau neergezet, waarmee de nazi’s en Hitler zelf de sporen van de Entartung werden uitgewist. Nu wordt er muziekonderwijs gegeven en blijft tegelijk de herinnering aan de 12 duistere jaren, wat ook meteen een belangrijk luik van dit deel van Mann-familie vormt. Alfred Pringsheim was een verzamelaar van kunst, gaf ook opdrachten voor portretten en andere kunstwerken, die zijn paleis sierden. De hele kunstschat, naast ook zilverwerk en andere decoratieve werken werden door de Nazi’s al gauw in beslag genomen, zodat ze eventueel in het voorgenomen museum in Linz terecht zouden komen; andere werken kwamen terecht in een tentoonstelling voor Entartete Kunst. Margreet den Buurman geeft ook weer hoe moeilijk het is voor musea die roofkunst als zodanig te erkennen. Om aan de nodige deviezen te komen hadden de Pringsheims toestemming gekregen om de verzameling majolica, die Alfred verzameld had, te veilen in Londen. De verzameling bracht minder op, net omdat de kopers zich niet wilden laten gek maken. In Rotterdam kwamen ook enkele stukken terecht bij het museum Boijmans-Van Beuningen die de stukken tot nu in bezit hebben. De benadering van de Nazi’s was dan ook zonder meer cynisch, want mensen mochten wel vertrekken, als ze maar geld, eigendommen en kunstvoorwerpen achterlieten.

Hedwig Pringsheim stierf in Zurich op 27 juli 1942, Alfred Pringsheim stierf in 1941 op 25 juni, ook in Zurich, toen de Manns al lang en breed in de VS onderdak hadden gevonden. Ze waren representanten, als men dit boek leest, van een cultuur en een samenlevingsconcept waarin men als grootburger niet zomaar conservatief was, maar zeker oog had voor de mogelijkheden van de moderniteit. De familie kende haar hoogtepunten en ook enkele dieptepunten, naast een aantal conflicten. Een zoon liep verloren in Argentinië, de andere werden net als vader Pringsheim oplettende burgers. Het verlies aan status, het verlies van de materiële omstandigheden zal hen wel zwaar op de maag gelegen hebben, de uittocht van deze mensen uit Duitsland was aan de andere kant ook voor het land een verlies.

Geert Mak beschreef hoe de familie Jan Six gedurende vier eeuwen zich staande wist te houden in de top van de Amsterdamse samenleving, waar ook het verzamelen van kunst en het verwerven van eigentijds werk van belang was. De biografie van Jacob van Lennep door Marita Mathijsen vertelde ons hoe die andere familie uit de eerste coterie kon standhouden en deelnemen, evenzeer als de Pringsheims en de Sixen aan het vernieuwingsproces dat de negentiende eeuw bood. We zijn nogal vertrouwd met de verhalen over de landverhuizers, over de aardappeleters en de voedselcrisis in 1845-48 en andere vormen van ellende, dat we geneigd zijn de armoede als norm te zien. Wie naar onze steden kijkt in die periode merkt dat er veel meer te vertellen valt. Men kan niet voorbij aan het belang van families als de Pringsheims, de Sixen of bij ons de Arenbergs – al werden die in 1918 uit hun bezit gezet in België, dat genaast werd. Maar er zijn ook nog andere families, zoals in een recente uitgave de familie van André Leysen, die dan zelf weer met een Duitse familie vermaagschapt is.

Het blijft me verbazen dat men geschiedenis altijd weer wil schrijven vanuit een eigen obsessie, zelden vanuit het bronnenmateriaal dat men ter beschikking heeft. Haar langjarige onderzoek naar de schrijver Thomas Mann, diens broers, zus, kinderen en ook de schoonfamilie, de Pringsheims, laat zien dat er over die welstellende elite meer te vertellen valt, dan vanuit marxistisch oogpunt wenselijk of zelfs maar mogelijk is. Als eigendom diefstal is, dan is rijkdom uiteraard de overtreffende trap, roof. Maar de ondernemingszin van Rudolf Pringsheim, die investeerde in het smalspoor in Silezië en steenkoolmijnen bezat, maakten hem tot een magnaat, ontsloot ook datzelfde Silezië en dat kwam toch ten goede aan de bevolking, arm en rijk? Hun joodse, Jiddische afkomst wilden ze doen vergeten, ze hadden deel aan de cultuur van hun dagen, inclusief de inbreng van Wagner. Waarom men in Vlaanderen publicaties als deze van geen belang acht, blijft mij een raadsel. Een bezoek aan München leerde me jaren geleden al dat we van Duitsland en Beieren toch niet zo heel veel begrijpen. Goed, de Nazi-tijd is een donkere tijd, het Interbellum een tijd van grote spanningen, met moorden, zoals die op Walter Rathenau en Max Harden, die gedurende dertig jaar een literaire kroniek schreef, als hoofdredacteur en nagenoeg enige redacteur. Hij kwam op het voorplan toen hij de affaire uitbracht over de macht van Philipp Fürst zu Eulenberg achter de troon van Wilhelm II en ook over de vermeende homoseksuele handelingen en relaties in de kring, terwijl zowel Margreet den Buurman als Christopher Clark – Wilhelm II, de laatste Duitse Keizer – aangeven dat van die macht en homoseksualiteit te veel gemaakt werd. Bedenken we ook dat Thomas Mann worstelde met zijn geaardheid, al blijkt dat niet uit het aantal kinderen dat Katia ter wereld bracht, maar maakte hem wel tot een belangrijk auteur, die best nog het lezen waard is. Dat we zoveel weten over de omstandigheden waarin hij met de zijnen leefde, kan dan weer de inzichten over de Duitse samenleving en cultuur uitbreiden. Met dit boek brengt Margreet den Buurman alweer een aantal aanzetten tot een beter begrip van die samenleving en cultuur waarin Mann een succesvol auteur kon worden.  

Bart Haers

Reacties

Populaire posts